19-09-2012
Beste architecten en stedenbouwers,
De crisis van de jaren 30 begon in 1929 met een beurskrach. De 10 jaar ervoor waren een feest geweest, er was goed verdiend. Het einde van de Eerste Wereldoorlog (1918) had een periode van nieuw optimisme, economische welvaart en een culturele opleving opgeleverd. Nederland had een aanzienlijke financiële reserve opgebouwd dankzij de oorlogshandel, maar daar kwam in 1929 een einde aan. De beurskrach was het begin van een lange en diepe economische crisis.
Nu ontpopte zich rond die tijd een nieuwe beweging in de architectuur en stedenbouw die de naam CIAM droeg, officieel opgericht in 1928, onder aanvoering van een inspirerende Franse architect: Le Corbusier. Het was een beweging van de architectuur piraten van die tijd. Ze noemde zich een “moderne” beweging. In Nederland, waar de beweging een behoorlijke aanhang had, ging men daarbij hard tegen de gevestigde architecten als Jan Wils en Berlage in. Met name de stedenbouw van Berlage met zijn gesloten bouwblokken en barokke vormen werd niet langer gepruimd. De jonge avant-garde slingerde met termen als “ De Nieuwe Zakelijkheid”, bedacht de “Functionele Stad” gebaseerd op het concept van mobiliteit als bindmiddel van de nieuwe stad en stond een moderne architectuur voor met pure, industriële vormen en maakte gebruik van nieuwe materialen als beton, staal en glas. De welvaart bood nieuwe kansen en die wilden ze voorzien van een nieuwe vorm. En toen werd het crisis.
Nu verloopt een crisis, en dat maken jullie nu ook mee, in stadia. Het eerste stadium wordt bepaald door de hardnekkige ontkenning. Het duurde minstens 3 jaar, tot 1932, voor het bij bestuurders, industriëlen en de burgers begon door te dringen dat het echt erg was. Men bouwde in Nederland nog rustig door, grotendeels voor de leegstand, want de financiële reserves waren dusdanig dat doorbouwen verstandiger leek dan inkrimpen. “De crisis was toch zo weer over”. Men wilde graag de productiecapaciteit en deskundigheid in tact laten. Wijken als Blijdorp in Rotterdam en Amsterdam-Zuid stonden grotendeels leeg in de jaren dertig.
Maar dan komt toch de fase van de shock en de berusting. Rond 1935 - 1936 stort het vertrouwen volledig in en is de werkloosheid gestegen naar 20% van de beroepsbevolking. Dat besef slaat ook toe in de bouwwereld en men gaat massaal over op goedkope bouwmethoden, kleinere woningen, industrialisatie en standaardisatie van de bouw. Het moest allemaal veel goedkoper wilde men nog omzet hebben in een structureel verarmd land. Als je door de jaren 30 straten van Rotterdam en Den Haag rijdt, kan ik je in elke straat die plotselinge overgang naar die andere praktijk aanwijzen.
En toen sloeg de jonge avant-garde toe. Tot dan mochten ze links en rechts wat sporadische projecten doen voor verlichte opdrachtgevers, corporaties of overheid. Maar met de nieuwe opgave zijn ze ineens de populaire jongens en ontstaan er coalities met bouwers en bestuurders om de theorieën van de jonge generatie om te zetten in zeer praktische oplossingen. Van Eesteren, CIAM adept, is dan hoofd Stedenbouw van de stad Amsterdam geworden en breekt meedogenloos met de dominante positie van de Amsterdamse School van Berlage.
Dan komt er nog een oorlog overheen, maar na de oorlog wordt de gevestigde orde definitief ingevuld door de avantgardistische straatschoffies van nog geen 20 jaar daarvoor, omdat ze een antwoord hadden op de grootste uitdagingen van die tijd. De massale toename van de stedelijke bevolking als gevolg van de industrialisatie veroorzaakte een oneindige behoefte aan goedkope woningbouw. De plannen van de nieuwe generatie boden de oplossing om veel woningen, snel te bouwen voor weinig, in een setting die zorgvuldig als ‘modern” werd verkocht. Maar ook de logistieke uitdaging van de stad die nu omringd werd door fors groeiende industriegebieden, met omvangrijke goederenstromen, was een nieuwe en op te lossen uitdaging. De functionele stad van de CIAM adresseerde dit en kon zich daardoor ontwikkelen tot een dominante beweging in de naoorlogse wederopbouw periode. In veel opzichten bepaalt die visie de stedenbouw van vandaag nog steeds.
Nu hebben we ook een recessie en ik ben benieuwd naar de avant-garde van deze tijd. Die vraag moet ik jullie stellen. Er is niet veel werk, dus alle tijd en ruimte voor de ontwikkeling van een contraire mening, zou je denken. Een nieuwe beweging die op zijn beurt kan afrekenen met de “moderne” en “postmoderne” architectuur van de afgelopen 60 jaar. Ik zie echter nog geen beweging, ik hoor wel een aantal geluiden. Jullie hebben het veel over organische steden, stedelijke ecosystemen, multifunctionele programma’s, het nieuwe werken, open-source werken, zelfbouw, spontane steden, duurzaam en “open-ended” ontwerp. Maar dat alles kan niet doorgaan voor een avant-gardistisch debat. Dat moet meer zijn en in ieder geval in staat zijn het cynisme van de oude generatie brompotten onder leiding van Friso de Zeeuw te overwinnen. De kunst is op gelijke wijze een antwoord te vinden op de grote sociale, maatschappelijke en economisch verschuivingen die optreden tijdens deze recessie. De stijging van de kosten van grondstoffen, het leger van ZZP-ers dat is ontstaan, de ongekende hoeveelheid dysfunctionele gebouwen, de stijgende populariteit van de steden, de inkrimping van de publieke sector, de cruciale rol van de informatietechnologie. Ik noem maar wat. Een recessie is altijd een “reset”, een herschikking van systemen die een nieuwe behoefte veroorzaakt en die het noodzakelijk maakt af te rekenen met oplossingen uit het verleden. De nieuwe behoefte moet tegemoet getreden worden met een aansprekend vergezicht. Ik vind Urhahn een aanzet geven, maar het is nog niet op het niveau van een echt verschuivend perspectief, dat ook bijvoorbeeld behoudende bestuurders of conservatief denkende ontwikkelaars in beweging brengt.
Ik wil wel een poging wagen. Volgens mij gaat het over de uitdaging van de nieuwe productieve stad. De functionele stad, de dominante vorm van de afgelopen 60 jaar, is niet langer adequaat vanwege haar inefficiënte functiescheidingen en haar afhankelijkheid van goedkope mobiliteit. De productieve stad moet een efficiënte oplossing bieden voor economische en sociale processen die volgens de nieuwe ordening van de informatietechnologie lopen. De dominante gebruiker van de stad is een opgeleide, zelfstandig opererende wereldburger die zijn eigen virtuele netwerk van afhankelijkheden en relaties in stand houdt. Een grotendeels spontane sociale ordening. Die sociale ordening werd door de CIAM-piraten nog als een educatieproces gezien. Zij wisten precies hoe de moderne stadsmens zich moest gedragen. De mythe van de maakbare samenleving komt daaruit voort. De nieuwe opgave is stedelijke dragers te ontwikkelen, waarbinnen vrijwillige en effectieve relaties ontwikkeld kunnen worden.
De productieve stad is ook een compacte stad, waar de basisvoorzieningen die de stad bij elkaar houden, zoals openbaar vervoer, winkels en cultuurvoorzieningen zich kunnen handhaven, ondanks een krimpend overheidsbudget. Want dat zal de echte omwenteling te weeg brengen: de onmacht van de publieke sector om haar dictaat van de maakbare stad in stand te houden, door een gebrek aan middelen. De noodzakelijke aanpassing van de stad zal moeten komen van een nieuwe coalitie van burgers, bedrijven, collectieven, ontwerpers, die met de vleug van de stedelijke ontwikkeling mee een geleidelijk proces van verbetering en verandering tot stand gaan brengen. Om dat te organiseren zijn inspirerende vergezichten nodig.
De nieuwe productieve stad heeft een eigen verschijningsvorm. In tegenstelling tot wat iedereen denkt, is dat volgens mij niet zo’n plaatje met van die groene gebouwen, omhuld in klimop en volkstuinen op het dak. Dat lijkt te veel op de utopie van , maar dan met een groene kleur in plaats van wit. De nieuwe verschijningsvorm en materialenkeuze zal gebaseerd zijn op hergebruik, onderdeel van een nieuwe cyclische economie. Strakke stedelijke kaders waarbinnen individuele aanpassingen mogelijk zijn.
De grootste revolutie in het architectonisch denken zal moeten komen van de acceptatie dat we geen gebouwen maar omgevingen, plekken maken. De CIAM was dol op mooie grafische plaatsjes van lege gebouwen zonder mensen. Het design stond boven het gebruik. Het gebruik komt in komende tijd weer centraal te staan en gebruik gaat meer over de ruimte dan het gebouw. In dit hyper informatie tijdperk is de noodzaak tot ontmoeten nog belangrijker geworden en daar heb je plekken voor nodig. Movement for the Architecture of Places of MAP, lijkt me een goede naam voor de nieuwe avant -garde. Nu nog een manifest en jullie werkgelegenheid over 10 jaar is veilig gesteld.
Rudy Stroink